Caïro, 25 december 2001

Na een paar brieven uit Californië is dit weer ouderwets een brief uit Caïro. Over het hoe en waarom daarvan volgt later meer. Er is deze zomer namelijk heel wat gebeurd dat eerst besproken moet worden. En dan heb ik het niet eens over de gebeurtenissen van 11 september (of '9/11' zoals daarnaar in de Verenigde Staten wordt gerefereerd omdat alles afgekort lijkt te moeten worden en daar meestal de maand aan de datum vooral gaat), hoewel ook die op verschillende plaatsen in deze pagina een rol zullen spelen. Ga er dus maar even voor zitten want het wordt een heel verhaal waarvan ik alleen maar kan hopen dat het ook voor de lezer interessant blijft en niet alleen voor mijn persoonlijk archief.

Om te beginnen waar ik was gebleven: de reünie in Westerbork. Die vond plaats op zondag 15 juli en was wat mij betreft een groot succes, zoals degenen die aanwezig waren waarschijnlijk allemaal zullen beamen. Voor wie niet aanwezig kon of wilde zijn: mijn moeder en haar zuster, mijn tante Margôt, hadden een interessant programma samengesteld en droegen, tot verbazing van velen waaronder mijzelf, samen met Willeke's ouders ook nog eens de meeste kosten. Rijdend in een auto-karavaan langs hunebedden en beeldentuinen, maar vooral wandelend door de Drentse dreven of etend en drinkend onder een zomerse zon, was het goed iedereen weer eens even persoonlijk te kunnen zien en spreken. De angst dat het contact zou verwateren totdat de namen van de aanwezigen niet meer zouden zijn dan een woord op een adres-etiketje, zoals die door één van de gasten werd verwoord, leek hiermee in ieder geval voor even teniet gedaan. Toch zullen de tijd en de afstand waarschijnlijk wel ooit hun tol gaan eisen, of al lang hebben geëist, maar zo erg is dat helemaal niet. Ik heb inmiddels wel ontdekt dat elk mensenleven op een volkomen toevallige manier is verweven met dat van anderen, soms wat vaster en soms wat losser, maar het verleden is nooit helemaal uit te wissen en, om op de oorspronkelijke beeldspraak terug te komen, bij echte vrienden pak je de draad zo weer op.

In de weken voordat de bovengenoemde reünie plaatsvond waren wij getuige van drie huwelijken in onze vriendenkring, zij het maar bij één daarvan 'getuigen' in de wettelijke zin. Geheel volgens de tijdgeest betrof het hier twee huwelijken tussen echtgenoten van hetzelfde geslacht, en maar één meer traditioneel huwelijk. Alle drie waren ook nog eens heel verschillend hoewel niet alleen wij, maar ook andere genodigden bij elk van de drie gelegenheden gesignaleerd konden worden. Zo was het ene huwelijk heel sjiek in de centrum van Den Haag, terwijl het andere zonder enige pretentie in een buitenwijk van Amsterdam plaatsvond en het derde heel romantisch in de oude binnenstad van Geertruidenberg, waar helaas het uitzicht enigszins wordt bedorven door een enorme elektriciteitscentrale. Hoogtepunt van het huwelijk in Geertruidenberg was het prille geluk van de jong-gehuwden, terwijl het huwelijk in Amsterdam uitblonk door de plaats van de receptie: de Schreierstoren. En het beste in Den Haag was zonder enige twijfel en bij hoge uitzondering de toespraak van de ambtenaar. Naast al dit getimmer aan de weg bleken andere leden van de wijde vriendenkring onverwacht en in het geheim in de echt verbonden, zoals indertijd Willeke en ikzelf, of waren opeens vader of moeder geworden, of hoopten dat binnenkort te worden. Al met al verandert er heel wat in een jaar tijd en sommige zaken komen nog steeds als een verrassing, ondanks de toch alom beschikbare razendsnelle, moderne communicatiemiddelen.
 

Verder naar het einde


Terug naar het begin


En toen was het tijd voor mijn volgende grote avontuur: deelname aan een project genaamd 'Skagafjörður Archaeological Settlement Survey', dat zich af zou spelen in het noorden van IJsland. Kenners hadden dat laatste al gezien aan de IJslandse 'ð' (eth), een soort Engelse 'th' maar dan iets zachter uitgesproken, maar hoe was ik hier nu weer in verzeild geraakt? Wel, het archeologisch instituut van UCLA, beter bekend als het Cotsen Institute (genoemd naar de belangrijkste geldschieter en niet naar het resultaat van de whisky die zo rijkelijk vloeit bij menige archeologische expeditie), organiseert twee maal per week een lezing. Op woensdagmiddag 12:00 is dat de zogenaamde 'pizza-lezing', waarbij inderdaad, en tot grote schrik van sommige sprekers voorafgaand aan de lezing, gratis pizza wordt verstrekt en op vrijdagmiddag 16:00 uur (of 4 p.m. zoals men hier consequent zegt en schrijft) een wat serieuzere lezing waarna, mede ter afsluiting van de week, bier en wijn worden geserveerd. Zoals de wat serieuzere vrijdagmiddag lezingen bedoeld zijn voor het presenteren van de resultaten van onderzoek, vaak door speciaal daarvoor uitgenodigde sprekers, zo zijn de pizza-lezingen bedoeld voor het doen van verslag van werk-in-uitvoering, het lanceren van proefballonnetjes of simpelweg het oefenen van studenten in het geven van lezingen die hier het belangrijkste onderdeel van een academische sollicitatie uitmaken. Omdat het Cotsen Institute zo vriendelijk is geweest voor Willeke laboratoriumruimte te beschikking te stellen, die weer door mij als kantoor gebruikt mag worden, en omdat een mens toch moet eten, en omdat de ruimte waar de lezingen worden gehouden als enige binnen het gehele instituut een raam heeft, ga ik naar vrijwel elke lezing. En meestal wordt ik er nog wat wijzer van ook.

Zoals die keer dat iemand zijn subsidie-aanvraag presenteerde voor een groot project op IJsland waarbij hij met zeer geavanceerde apparatuur wilde gaan zoeken naar de huizen van de eerste Vikingen die zich op IJsland hadden gevestigd. Die huizen zijn namelijk niet eenvoudig te vinden omdat het nooit meer dan plaggenhutten zijn geweest die inmiddels weer overgroeid zijn met gras. En dat terwijl IJsland een bijzondere plaats inneemt in de wereldgeschiedenis als de laatste door de mens gekoloniseerde substantiële landmassa. Andere, veel moeilijker bereikbare eilanden als Australië, Madagaskar en zelfs Hawaï werden al eerder, of veel eerder, door de mens bewoond. Pas in de negende eeuw landden de eerste Ierse monniken op de kusten van IJsland maar die konden, om begrijpelijke redenen, geen zichzelf in stand houdende kolonies stichten. Die ontstonden pas met de komst van de Vikingen die, met hun vrouwen en hun vee, op zoek waren naar nieuwe weidegrond. Zij troffen op IJsland een landschap aan geheel zonder reptielen of amfibieën, met slechts zes soorten vis en één soort zoogdier (de poolvos) en met tussen de ondermaatse berkenbomen net voldoende gras om hun koeien te weiden. Toen echter al snel die bomen waren veranderd in timmer- en brandhout, waardoor de vruchtbare grond uit de hooglanden weg erodeerde, en bovendien het klimaat in ongunstige zin veranderde, de Kleine IJstijd, terwijl ook nog af en toe een vulkaan uitbarstte moeten zij wel spijt als haren op hun hoofd hebben gehad. Maar weg konden ze niet meer en stoer als ze waren stierven ze ook niet uit zoals de Ierse monniken voor hun. Met hun eigen bedachte democratische bestuur, hun heidense legenden die als sagen doorleefden nadat ze in het jaar 1000 naar het Christendom overstapten, hun archaïsche Scandinavische taal (met behalve een 'ð',eth, ook nog een 'þ', thorn) en de eindeloze winteravonden zo vlak bij de poolcirkel hebben zij een unieke cultuur weten op te bouwen. Een cultuur die ik mijn hele leven al heb willen zien zodat toen de spreker opmerkte dat hij nog mensen kon gebruiken om zijn team te completeren, mijn besluit al snel genomen was: daar moest ik bij zijn. Dit ondanks het feit dat de redenen die de spreker aanvoerde om zijn onderzoek te verdedigen mij nogal vreemd voorkwamen. Hij wilde de kolonisatie van IJsland gebruiken als analogie voor het verdelen van het land gedurende de agriculturele revolutie toen de mens zo'n 13.000 jaar geleden veranderde van jager-verzamelaar in boer. Bovendien leken mij zijn methoden en technieken ook niet helemaal te kloppen. Zo bleek hij topografische en historische gegevens consequent te negeren en wilde hij bovendien maar een deel van de velden onderzoeken in plaats van het volgens mij zo nodige overzicht te willen verkrijgen. Vreemd, maar ik maakte geen deel uit van de beoordelingscommissie noch van de teamleiding. Ik wilde alleen maar mee om een excuus te hebben IJsland te bezoeken.

Het eerste dat een bezoeker aan IJsland zal opvallen is het ontbreken van steden. Niet alleen doordat de totale bevolking van het eiland maar iets meer dan 200.000 is, maar vooral door de rurale organisatie van de maatschappij. Elk stukje vruchtbaar land hoort bij een boerderij en hoe beter het land hoe rijker de boerderij en dus hoe meer bijgebouwen voor familieleden, helpende handen en vee. Door een combinatie van prestige en belasting-technische redenen heeft elke zichzelf respecterende boerderij bovendien een kerk op het terrein die eigenlijk alleen met Kerstmis en Pasen gebruikt wordt. Hoe rijker de boerderij (op dit moment een 'staðir'), hoe groter en mooier ook de kerk. Vandaar dat de kathedraal van Reykjavík enorm is, zij het dat de inrichting ervan nogal tegenvalt omdat de Lutherse kerk inmiddels de positie als staatskerk van de Rooms-Katholieke heeft overgenomen. De Universiteit van Hólar (in Skagafjörður), die voor ons als uitvalsbasis fungeerde en waar we het restaurant, een kantoor en het zwembad mochten gebruiken, ligt dus niet midden in een stad maar in de velden tussen de boerderij van Hólar en de kerk van de vroegere bisschop. De studenten wonen allemaal in het gebouw waar zij, in de winter, de vakken landbouw, visteelt of toerisme kunnen bestuderen. ‘s Zomers brengen ze het geleerde thuis in praktijk en fungeert het gebouw van de universiteit als een soort hotel, zoals de meeste openbare gebouwen op IJsland. Het volgende dat opvalt zijn de enorme aantallen paarden in de velden. Gemiddeld moet elke IJslander meer dan één, en waarschijnlijk meer dan twee, paarden bezitten. Gedeeltelijk is dat te verklaren uit het feit dat pas sinds de onafhankelijkheid van Denemarken, in 1944, IJsland de moderne tijd is binnen getreden en dat tot die tijd al het zware werk met paarden werd uitgevoerd en gedeeltelijk door de belangstelling die de toeristen die IJsland bezoeken voor deze paarden aan de dag leggen. Maar voornamelijk lijkt men gewoon van paarden te houden, niet alleen voor recreationele doeleinden maar vooral ook uit nationalisme. Want het zijn bijzondere paarden: winterhard en naast de normale stap, draf en galop beheersen ze nog een vierde gang en de meeste ook nog de telgang. Helaas was er voor mij geen tijd elk van deze vijf gangen ook zelf te ervaren.

Iets later worden nog meer dingen duidelijk, dingen die eerst alleen een ongemakkelijk gevoel veroorzaakten. Zo is er iets vreemds met het landschap en valt na een tijdje op dat de valleien niet de bekende V-vorm hebben maar in plaats daarvan die van een U. Dat komt omdat ze door gletsjers en niet door rivieren zijn uitgesleten. Langs de randen zijn recent ontstane riviertjes al hun corrigerende werk begonnen maar voorlopig is het nog op een knagende manier anders dan anders. Op de meest onverwachte plaatsen stijgt bovendien stoom op uit de grond en overal ruikt het naar zwavel. Vaak smaakt ook het drinkwater op een onaangename manier daarnaar en het water dat uit de koude kraan komt is meer dan eens helemaal niet koud. Het hele land loopt op thermo-geologische energie waardoor warm water en elektriciteit gratis geleverd kunnen worden. Niet dat wij veel van dat laatste gebruikten want toen ik aankwam ging de zon pas na middernacht onder, in het noorden, om direct daarna op bijna dezelfde plaats weer op te komen waardoor het rood van de zonsondergang naadloos overging in de roze-vingerige dageraad. Toch hoopt de IJslandse regering met het aanbieden van gratis stroom moderne communicatie-technologie bedrijven aan te trekken die de teruglopende inkomsten uit de veeteelt en de kabeljauw-visserij moeten opvangen. Dat dit nog geen vruchten heeft afgeworpen blijkt onder andere uit het feit dat in de achterzijde van elke IJslandse munt de afbeelding van een vis of een krab geslagen is.

Wie met de mensen spreekt, bijna iederen kent gelukkig Engels, bemerkt hoezeer hun nationalisme uit de hand is gelopen hetgeen vooral tot uitdrukking komt in de overdreven bezorgdheid omtrent de eigen taal. Erg is dat echter niet aangezien het land geen buren heeft en ook geen oorspronkelijk bewoners of culturele minderheden. Sterker, iedereen is familie en weet elkaar, soms na enig nadenken, als zodanig te plaatsen. Als uitdrukking daarvan bestaan er op Ijsland geen familienamen maar staat iedereen bekend als zoon of dochter van zijn of haar vader: Leif Eiriksson klinkt zo'n naam bijvoorbeeld ('son' betekent uiteraard 'zoon') of misschien Ragnheiður Traustsdóttir (en 'dóttir' moet dan wel 'dochter' betekenen). Vaak is dat al genoeg maar wie het helemaal precies wil weten vraagt van welke boerderij Leif of Ragnheiður afkomstig zijn en die informatie is dan gelijk genoeg om te weten of ze al dan niet met elkaar kunnen trouwen.
 

Verder naar het einde


Terug naar het begin


Maar wat was eigenlijk mijn taak op dit vreemde eiland en hoe heb ik mij daarvan gekweten? Zoals gezegd ging het bij dit project om het vinden van plaggenhutten in grasland en dat is natuurlijk geen eenvoudige zaak. Daarom werd de hulp ingeroepen van geavanceerde hulpmiddelen, maar ook wat die betreft is de werkelijkheid op IJsland weerbarstig. De kolkende gesmolten steenmassa's zo vlak onder het oppervlak, de kwaliteit van die steen zodra die eenmaal is gestold en zelfs de gemiddeld lage temperaturen maken veel instrumenten onbruikbaar. Uiteindelijk werd een keuze gemaakt voor een combinatie van geleiding- en weerstandmeters, dat wil zeggen dat we in de praktijk twee verschillende instrumenten gebruikten die de elektrische weerstand van de grond meten en een derde dat de geleiding in de grond meet. In principe moeten die natuurlijk hetzelfde beeld geven maar omdat de verschillende instrumenten een verschillend oplossend vermogen hadden en bovendien andere delen van het schijnprofiel aftastten was het juist de combinatie van gegevens die voor ons het meest waardevol was. Dit klinkt allemaal heel mooi maar de werkelijkheid is dat we ‘s morgens in groepjes van twee met één van de instrumenten op pad gingen om de rest van de dag tergend langzaam onze metingen te verzamelen in een kil weiland. Die metingen werden dan aan het eind van de dag, en meestal tot diep in de nacht, verwerkt door de aan het project verbonden geo-fysicus met behulp van geavanceerde computerprogrammatuur. Gelukkig regent het maar weinig in het noorden van IJsland, veel minder dan in het zuiden in ieder geval, en is het zelfs niet eens zo koud dank zij de warme Golfstroom die behalve warm zeewater ook heel wat tropisch hardhout, voornamelijk afkomstig uit het Amazone-gebied, naar de IJslandse stranden aanvoert. In het midden van de zomer is het zo tussen de 8 en 12 oC en in de winter vaak niet meer dan zo'n tien graden kouder. Maar met de stevige wind die meestal recht vanaf de Noordpool over de Noordelijke IJszee aan komt waaien was het toch vaak onaangenaam en hadden wij het zwembad meer dan nodig om aan het eind van de dag weer op te warmen. Samen natuurlijk met de stevige maaltijden van soep met boter, gerookt schapenvlees met boter, aardappelen met boter of zalm met boter zoals die in de Universiteit van Hólar geserveerd werden. Het moge duidelijk zijn dat boter een belangrijk onderdeel van het IJslandse menu uitmaakt. Gelukkig had onze kok enige tijd in Canada doorgebracht zodat de verhouding tussen de boter en de rest van de maaltijd behoorlijk in de richting van onze smaak was teruggebracht. Het ontbijt, dat elke dag door de leider van de expeditie werd bereid, bestond overigens uit gebakken aardappelen met gebakken eieren of, in het weekeinde, uit wentelteefjes.

Ondanks de eerder geschetste wetenschappelijke verschillen van inzicht tussen verschillende team-leden, waaronder ikzelf, en de team-leiding is de sfeer altijd goed gebleven en deed iedereen z'n werk met plezier. Nadat wij hetgeen dat onder de velden aanwezig was in kaart hadden gebracht werden er boringen en klein-schalige opgravingen verricht om te zien wat de overeenkomst was tussen onze kaarten en de werkelijkheid. Bovendien moest één en ander gedateerd worden. En daarin blijkt IJsland opnieuw uniek. Worden de opeenvolgende lagen overal ter wereld gedateerd aan de hand van vondsten, meestal potscherven omdat die nu eenmaal het beste de tand des tijds doorstaan, waar mogelijk aangevuld met C14-bepalingen, op IJsland gebeurt dat met behulp van 'tefra'. Wat in vredesnaam is nu weer tefra? Ook ik had nog nooit van tefra gehoord voordat ik voet op IJslandse bodem zette maar na een maand herkende ook ik de verschillende lagen en had ik op het Internet zelfs een tijdschrift met de naam 'Tephra' (het woord is overigens van Griekse oorsprong) ontdekt, uitgegeven door het Nieuw Zeelandse Ministerie van Milieu. Tefra is alle vaste materie die bij een vulkaanuitbarsting wordt opgeworpen en na verloop van tijd over een groot gebied weer neerdaalt. En dat is voor archeologen en geologen natuurlijk prachtig: alles wat onder een bepaalde laag ligt is van vóór de uitbarsting die geassocieerd is met die laag, en alles wat er bovenop ligt is natuurlijk van daarna. Heeft iemand bovendien plaggen gestoken van grond met een tefra-laag erop dan vind je niet één laag maar een hele stapel waarbij elke lijn in principe overeenkomt met een ingeklonken plag. In principe, want zo eenvoudig als ik het hier doe voorkomen is het helaas niet. De verschillende tefra-lagen zijn vaak erg moeilijk van elkaar te onderscheiden, op IJsland is elke tweehonderd jaar wel een flinke vulkaanuitbarsting, en de grond kan om allerlei redenen verstoord zijn en niet in het minst door menselijke activiteit zoals bijvoorbeeld landbouw, of het bouwen van plaggenhutten.

Door de aard van het werk en de wil van de meeste team-leden om ondanks de theoretische en methodologische problemen het project toch succesvol te laten verlopen werkte ik in ieder geval zeven dagen per week en heb daardoor maar weinig van de rest van IJsland kunnen zien. Bij aankomst had ik een paar dagen in Reykjavík, waar ik een twee keer heel duur uit eten ben geweest en een keer vanaf een boot naar walvissen en papagaaiduikers ben wezen kijken, en bij mijn vertrek een nacht in Kevlavík, waar de internationale luchthaven van IJsland gevestigd is en het water vrijwel ondrinkbaar. De west-kust, inclusief een beroemde en erg lange tunnel onder één van de fjorden net ten noorden van Reykjavík, heb ik twee gezien en we zijn een keer pizza wezen eten in Siglifjörður, waar de wereld lijkt op de houden. Alleen de kustgebieden van IJsland zijn bewoonbaar en er is één weg die het hele eiland rondloopt waarover het, bij goed weer, mogelijk is het eiland in zestien uur rond te rijden, met de klok mee dan wel tegen de klok in. Deze weg heeft een groot aantal zijwegen die na verloop van tijd weer op de rondweg uitkomen maar die even vaak doodlopen tegen de kust of in de hooglanden. Geen van deze wegen heeft meer dan twee rijstroken en de meeste bruggen, ook de lange bruggen over de fjorden, slechts één. En dat is nog niet zo erg maar de weg naar Siglifjörður loopt gedeeltelijk door een lange, licht gekromde tunnel met ook maar één rijstrook. Een degelijke angstaanjagende tunnel kan toch niet zoveel goedkoper zijn dan een tunnel met twee rijstroken om de aanleg ervan te rechtvaardigen, dachten wij. Voordat de weg Siglifjörður bereikt loopt die een hele tijd langs de Noordelijke IJszee, waar ook de Poolcirkel zichtbaar zou zijn als dat geen menselijke abstractie was, en na de tunnel daalt de weg af in wat eens de belangrijkste haringhaven ter wereld was om zich daarna al snel te verliezen in het rotsachtige landschap. Vooral ‘s winters, als de laag staande zon weken lang niet boven de steile bergen uitkomt, moet dit inderdaad het eind van de wereld zijn. Maar in de zomer is het een prachtige rit met goede pizza's als beloning en alleen op de terugweg kwam ons een tegenligger tegemoet.

De weg naar Siglifjörður heb ik nooit zelf gereden, maar anders fungeerde ik vaak als chauffeur. Niet alleen omdat ik het als zeer ontspannend ervaar om na een dag hard werken een stukje te rijden maar ook omdat de meest Amerikanen niet erg vertrouwd zijn met een hand-geschakelde auto omdat zij al decennia alleen maar auto's met automatische transmissie produceren. Zo reed ik op een dag in de vierwiel-aangedreven Chevrolet Blazer van het project, het liep tegen het einde van ons verblijf en het was al laat en dus erg donker, van ons kantoor in Hólar naar onze verblijfplaats vlakbij de havenplaats Sauðarkrökur. We waren met z'n vieren en ik was juist begonnen aan de lange afdaling die ons met een flauwe bocht naar links bij de brug over het fjord zou brengen toen het vanaf de achterbank klonk: 'wat staat daar midden op de weg?'. Terwijl ik zag wat het was schreeuwde de leider van het project, die naast me zat: ' 't is een koe!'. En midden op de weg stond inderdaad, vrijwel onzichtbaar in de duisternis op een dalende weg, een koe met links daarvan een steile helling naar het fjord en rechts een vrijwel even steile, zij het minder hoge, helling naar het weiland waarin deze koe thuishoorde. Ik kon dus weinig anders doen dan hard remmen en bijna was ik op tijd tot stilstand gekomen, vijf of tien meter waren genoeg geweest. Maar het mocht niet zo zijn en ik raakte het dier vol in de zij waardoor het omviel, overeind krabbelde, ons even kwaad aankeek en vervolgens rustig naar de wei afdaalde. De schade aan onze auto was omvangrijker: de motorkap was flink verbogen en sloot niet meer, terwijl de ventilator klem zat in haar behuizing. Na die te hebben weggebroken en de motorkap met een schoenveter te hebben vastgelegd reed iemand anders voorzichtig naar huis waar we na een flinke borrel direct naar bed gingen.

De volgende ochtend namen we, bij daglicht, de schade nogmaals in ogenschouw en die bleek beperkt tot een flinke blikschade en een sterke koeiengeur. De boer waarbij we logeerden, alle boeren in IJsland hebben naast hun stallen ook een verblijf voor toeristen, belde voor ons (op zondag-ochtend) zijn familieleden bij de politie en bij onze verzekeringsmaatschappij op, alsmede een paar waarvan hij dacht dat die mogelijk geïnteresseerd zouden zijn in het verhaal en als laatste ook nog de eigenaar van de koe. Die bleek achteraf een stier geweest te zijn en iedereen verzekerde ons dat we iets bijzonders hadden meegemaakt. De meeste mensen rijden alleen maar schapen of paarden aan omdat koeien wel wijzer zijn en opzij gaan voor snelverkeer. Stieren zetten zich echter schrap en gaan de confrontatie aan, met alle gevolgen van dien.
 

Verder naar het einde


Terug naar het begin


Na IJsland reisde ik door naar Egypte, met de schrik nog in de benen en een oponthoud van slechts dertig uur in Nederland om van kleding en uitrusting te wisselen. Het lijkt misschien leuk, al dat heen en weer gevlieg, en dat is het eigenlijk ook wel, maar het is tevens behoorlijk uitputtend en elke keer vraag ik me weer af hoeveel mensen eigenlijk ooit gered zijn door het zwemvestje (daar moeten toch cijfers over bestaan) en waarom niet in plaats daarvan parachutes of zoiets worden rondgedeeld. Bovendien erger ik me telkens weer aan de sfeer van luxe en exclusiviteit die men rondom de commerciële luchtvaart probeert te creëren terwijl de meeste bus- en trammaatschappijen meer beenruimte aanbieden. Maar het is, voor iemand als ikzelf, waarschijnlijk wel weer beter dan vakken vullen bij Albert Heijn of achter het loket van de KPN met elk jaar twee weken Mallorca of Torremolinos. Willeke had haar tijd in Nederland besteed aan het drukklaar maken van een boek dat nog steeds moest verschijnen naar aanleiding van de conferentie 'Moving Matters' (over etno-archeologie) die zij indertijd in Caïro had georganiseerd. En aan het opstellen van een subsidie-aanvraag voor ons aanstaande onderzoek naar de hand-gemaakte potscherfjes die in de Oostelijke Woestijn gevonden worden.

Ons bezoek aan Egypte had dit keer een tweeledig doel: een kennismakingsbezoek aan de Fajoem, een soort oase 100 km. ten zuid-westen van Caïro waar we na afloop van het Berenike Project willen gaan werken, en een bliksembezoek aan de relatief niet zo oude Thebaanse Tombe nummer 33, in de Asasief-vlakte net ten westen van Luxor, waarvoor Willeke kort tevoren een subsidie-aanvraag had ingediend. We werden vergezeld van een student van Willeke uit Los Angeles en, voor het eerste gedeelte van de reis, door een collega van Willeke uit Groningen. In Caïro is het eind augustus onaangenaam warm en zeker voor iemand die net een maand op IJsland heeft doorgebracht. Ik ben in de twee weken dat ons bezoek duurde in ieder geval niet aan die warmte gewend geraakt. Toch zijn er elke dag op uitgetrokken met een voor ons nieuwe auto, een knal-rode Toyota Landcruiser (4x4 met dieselmotor), om in de woestijn net ten noorden van de Fajoem te zoeken naar overblijfselen uit het verleden. Die zijn daar drieledig: pre-historisch (fossielen), neo-litisch (vuistbijlen en pijlpunten) en Grieks-Romeins (irrigatie-systemen en verschillende nederzettingen). Ondanks de hitte en het feit dat we onze auto verschillende keren bijna verloren binnen de meer recente pogingen het gebied te ontwikkelen was onze expeditie een groot succes met een hoog Indiana Jones of National Geographic gehalte. Ondanks de recent ontstane problemen, waarover later meer, zijn we nog steeds van plan hier in de nabije toekomst een groot project op te zetten waarin geologie, archeologie en toerisme elk hun plek moeten hebben.

Hoewel we reeds tijdens ons verblijf in Caïro bericht ontvingen dat de subsidie voor het werk in Tombe 33 niet was toegekend vertrokken we toch vol goede moed naar Luxor waarbij we ons humeur ook niet lieten verpesten door de verplichte konvooien, waarin een deel van de reis moest worden afgelegd, of door de slippende koppeling die ervoor zorgde dat onze motor verschillende malen warmliep en begon te koken. Omdat Tombe 33 door de Egyptische Oudheidkundige Dienst als opslagplaats voor antiquiteiten wordt gebruikt, onder andere voor een groot deel van de manden gevonden in het graf van Toet-Anch-Amoen, kan die niet zomaar worden betreden maar Willeke had toestemming gekregen om dat toch twee maal te doen gedurende de maand augustus. Ze heeft het uiteindelijk maar één keer gedaan, samen met zes inspecteurs, vier politie-agenten en twee wachten, gedurende welk bezoek ze met moeite haar begeleiders ervan kon overtuigen een (digitale) foto te mogen maken. De rest van de tijd heeft ze met haar student door de oudheden van Luxor rondgedwaald terwijl ik op de veranda van ons hotel lag te lezen. Eén van mijn boeken, waar ik op IJsland al in was begonnen, was getiteld 'Guns, steel and germs' (Kanonnen, staal en ziekteverwekkers) van Jarod Diamond en dat is zeker een aanrader hoewel ik niet weet of het ook in de Nederlandse taal beschikbaar is. Het probeert, onder andere, een antwoord te geven op de vraag hoe het komt dat Spanje indertijd Zuid-Amerika heeft veroverd en niet andersom. Ik ben het zeker niet overal eens met het antwoord, dat neerkomt op de verschillen in de natuurlijke omgeving op de continenten, maar het is een interessante kwestie. Vooral als je bedenkt dat die paar honderd Spanjaarden tegenover een overmacht van tienduizenden, normaal gesproken toch tamelijk oorlogszuchtige Azteken stonden.

Terug in Nederland moest Willeke nog een week college geven in Leiden terwijl ik me wijdde aan familiebezoek om enthousiasme proberen te wekken voor de door mij onderhouden web-site www.barnard.nl. En dat is tevens de reden dat ik deze brief niet alleen naar de gebruikelijke ontvangers zal versturen maar ook naar een groot aantal familieleden. Mijn voornaamste belangstelling gaat uit naar aanvullingen op onze stamboom, foto's en familie-berichten van vóór 1900 en vooral ook naar oorspronkelijke bijdragen vergelijkbaar met bijvoorbeeld mijn pagina op de site van een verre neef. Ik zie elke reactie graag tegemoet op ons E-mail adres of mijn Hotmail-account ('3 x 3 = 13', in het zes-tallige stelsel van het Keiaans Imperium tenminste waarin pi gelijk is aan 3,05033..., 12 x 22 x 32 = 100 = 33 + 23 + 13 en sin 10 = ½ 3 = 0,51102...! En was het iedereen al opgevallen dat ‘Hotmail' een gevocaliseerde vorm van ‘html' is?). Na deze oproep ga ik gauw terug naar mijn verhaal.
 

Verder naar het einde


Terug naar het begin


Want toen was het 11 september en schudde de menselijke beschaving even op haar grondvesten, mede dankzij CNN. De directe gevolgen voor ons waren, in eerste instantie, dat we onze terugvlucht moesten uitstellen tot 21 september waardoor we de eerste opera van ons abonnement in Los Angeles (Tsjaikovski's 'Schoppenvrouw') moesten missen maar Willeke wel de tijd kreeg haar boek helemaal af te maken en we bovendien in de gelegenheid waren om de cum laude promotie bij te wonen van één van onze beste vriendinnen. En toen gingen we weer op huis aan, waar alles vrijwel normaal was behalve dat de internationale luchthaven van Los Angeles gesloten was voor iedereen zonder kaartje, en dat tot op heden nog steeds is. Met de gewapende agenten in het politie check-point ervoor lijkt het nu wel een beetje op het vliegveld van Caïro. Laten we maar hopen dat de bestuurders van het vrije Westen niet meer eigenaardigheden menen te moeten overnemen van die terecht zo verfoeide regimes in de rest van de wereld. Men kan tenslotte geen kwaad met kwaad bestrijden en ik zou veel meer geïnteresseerd zijn in de bronnen van die kennelijk enorme onvrede. Het eerste dat wij in Californië deden was op zoek gaan naar een huis dat we zouden kunnen kopen, mede dankzij de gulle gift van Willeke's ouders die net zelf hun huis verkocht hadden, samen met een makelaar met de nogal bizar gespelde naam 'Phannee', die toch gewoon als 'Fanny' moest worden uitgesproken. We hadden haast daarmee omdat we begin december al weer naar Egypte zouden vertrekken en in de tussentijd bovendien mijn moeder op bezoek zou komen. Daarbij waren we niet op zoek naar een huis in de klassieke Amerikaanse zin van dat woord maar naar een flat, die bovendien zo dicht mogelijk bij UCLA zou moeten liggen als we ons konden veroorloven. En zo stapten we op een middag binnen in een flat op de hoek van Beverly Glen Boulevard en Olympic Boulevard (in Century City) die verkocht zou worden door de staat omdat de oorspronkelijke eigenaars waren overleden en hun erfgenamen, die bovendien niet in Californië woonden, het niet eens konden worden over de verdeling van hun erfenis. Die was precies wat we zochten: goed gebouwd (in 1973) met hoge plafonds, een dubbele voordeur, een bar, twee slaapkamers, twee badkamers en twee parkeerplaatsen en bovendien een gemeenschappelijk zwembad, bubbelbad en sauna voor alle 33 woningen in het complex. Toen we bovendien hoorden dat de erfgenamen hadden toegestemd in een aanmerkelijk eenvoudiger procedure, zonder de tussenkomst van een rechtbank, besloten we nog de volgende ochtend een bod uit te brengen. Dat was weliswaar onder de vraagprijs maar volgens Phannee toch hoog genoeg om de flat ook daadwerkelijk te krijgen, en gelukkig had ze gelijk zodat we op 5 november konden verhuizen  en we zelfs een week voor we weer wegvlogen nog een goed bezochte 'house warming party' konden geven. Het moet wel een record geweest zijn, niet alleen gezien de snelheid maar ook wat betreft de prijs die we uiteindelijk betaald hebben. Zelfs de bank van de universiteit, die ons de lening verstrekte en daarbij meer wilde geven dan elke andere bank omdat ze de hypotheek gelijk van Willeke's salaris mogen inhouden, kon geen enkele flat in de buurt vinden waarvoor minder was betaald dan voor die van ons.

Wie hier een huis koopt leert allerlei nieuwe begrippen kennen zoals 'escrow', 'retro-fitting' en 'disclosures'. Ik zal de lezers van deze brief daar niet mee vermoeien maar wil hen iets anders, dat wij overigens in een geheel andere context hebben leren kennen, niet onthouden: het recept van een 'Cosmo(politan)', de favoriete cocktail aan de Amerikaanse westkust. Gelijke delen ijskoude citroen-wodka, triple sec en vossenbessensap (cranberry juice) geserveerd in een mooi glas met daarin wat citroensap en een cocktail-kersje. Een andere favoriet is natuurlijk de 'Marguerita', maar die zijn heel wat moeilijker te maken. Naast deze drie zaken hebben wij ons gedurende ons verblijf in Los Angeles voornamelijk met ons werk bezig gehouden, zeven dagen in de week en tien uur per dag. Slechts af en toe stonden wij onszelf een uitje toe, zoals naar een Amerikaanse football wedstrijd (UCLA tegen Washington State University in de Rose Bowl te Pasadena) of naar de twee volgende voorstellingen van ons opera-abonnement: Wagner's 'Lohengrin' en Verdi's 'La Traviata'. Vooral die laatste voorstelling onder de bezielende leiding van Placido Domingo, die tegenwoordig artistiek leider van de LA Opera is, was fantastisch. Met mijn moeder, die hier op bezoek was met een gemeenschappelijke vriendin, zijn we natuurlijk naar de Universal Studios geweest en, terwijl Willeke voor een lezing naar Memphis (Tennessee) was gevlogen, een weekeindje naar het Sequoia National Park waar niet de hoogste, de dikste of de oudste bomen ter wereld staan, maar wel die met het meeste volume en daarmee tevens de grootste levende wezens op deze aardbol. Graag had ik nog meer met haar gedaan maar daarvoor ontbrak mij tot mijn schande de tijd. Resultaat van al dit werk, dat eigenlijk meer onze hobby is, is wel dat Willeke een positieve beoordeling en een bevordering heeft gekregen en dat een artikel waarvan ik de tweede auteur ben is geaccepteerd door het vooraanstaande Journal of Egyptian Archaeology. Bovendien heb ik geleerd hoe ik potscherfjes in zulke dunne plakjes kan snijden dat ik die onder een (polarisatie-)microscoop kan bekijken en vergelijken, een belangrijk onderdeel van ons onderzoek naar het lokaal in de Oostelijke Woestijn vervaardigde vaatwerk.

En nu zijn we dus weer in Caïro en niet, zoals ik had aangekondigd en verwacht, in Berenike voor ons laatste seizoen aldaar. De reden daarvan is dat we de dag nadat we hier aankwamen te horen kregen dat de militaire autoriteiten, uiteraard zonder opgaaf van redenen, onze toestemming om het militaire gebied rond Berenike binnen te gaan, zoals die reeds was afgegeven, weer hadden ingetrokken. Het geruchtencircuit houdt vol dat dit te maken heeft met te verwachten Amerikaanse acties tegen Jemen, Somalië of Soedan en aangezien die geruchten ons reeds in Los Angeles hadden bereikt hebben we genoeg werk meegenomen om onszelf hier bezig te houden. Vooral nadat ik nog diezelfde dag naar Berenike op en neer ben geweest (2000 km. in iets minder dan 48 uur bovenop tien uur jet-lag) om heel wat aantekeningen op te halen en de bouw van ons kamp af te blazen. Terug naar Californië kunnen we namelijk ook niet omdat we ons nieuwe huis, alsmede onze auto, de hele winter hebben verhuurd aan een collega van Willeke die vanuit Bazel (in Zwitserland) een kwartaal les komt geven bij UCLA. En dat zou allemaal nog niet zo erg zijn ware het niet dat we inmiddels ook te horen hebben gekregen dat in de tijd tussen ons laatste bezoek aan Egypte en het huidige een Italiaans team toestemming heeft gevraagd, en gekregen, voor opgravingen in de Fajoem. We kunnen de komende maanden dus goed gebruiken om te zien of daar nog een mouw aan te passen valt of dat we onze aandacht op een ander deel van Egypte moeten richten. Voorlopig hebben we gelukkig nog ideeën genoeg en kunnen we, naast het afmaken van nogal wat werk dat ooit is blijven liggen (zoals deze pagina) en het aanhalen van onze contacten hier in Caïro, min of meer vrij door Egypte rondreizen om personen te spreken of plaatsten te bezoeken. Het is allemaal veel erger voor de mensen die voor een belangrijk deel van hun inkomsten van ons afhankelijk zijn, zoals onze kok en de Ababda die altijd voor ons werken. Nadat het toerisme is ingestort, door de gebeurtenissen van 11 september, wordt ook nog de archeologie onmogelijk gemaakt en blijven zij berooid achter. Een lichtpuntje is dat in het Wereldmuseum in Rotterdam vanaf april 2002 een tentoonstelling te zien zal zijn omtrent de Ababda, uiteraard tot stand gekomen met de hulp van het Berenike Project, EDAPP en NCDO. Maar dat vormt allemaal een mooi onderwerp voor de volgende Brief uit Caïro, of Californië.
 

Verder

Meer over Hans

Meer over Barnard

Terug naar de Barnard WWW home-page